15.7.09

Baziel.


Zulma: "Baziel, je kiek zo rare. Wa schilt er?"Baziel: " 'k Hen juuste e boekstje gelezen met e gheel triestig ende". Zulma: "En waffer boekstjie is da?" Baziel: "Ons spoarboekstjie".

Zulma was zwaar ziek en moest berecht worden. Vroeg de pastoor: "Baziel heb je geen kaars, een beetje wijwater en een palm?" "Een keirsse en wiewoter hemme", antwoordde Baziel, "mo gin Palm. Is e Jupiler ook goed?"

Hector vond Baziel in alle staten, tranen wenend met tuiten. " 't Is me voder die dood is" zei hij. Er werd getelefoneerd en na het gesprek kwam Baziel nog heviger wenend binnen. "Een oengeluk komt toch nooit ollene", zei hij, " 't Was men broere die belde, z'n voder is ook dood".

Zei de dokter: "Baziel, gij hebt gij zeker dikwijls dorst?" "Ba neen 'k meneere den dokteur", antwoordde hij, " 'k en loaten ik dat nooit zo verre kommen".

In de Arbeidsbemiddeling moest Baziel weer al eens een formulier invullen. Er stond een vraag: "Werkt uw echtgenote, zo ja: waar". Schreef Baziel: "Ja, op mijn zenuwen".

Een Frans madammeke kwam op Baziel zijn hofstede. "O = que ça pue ici" riep ze. En Baziel in zijn beste Frans: " Ca c'est niks madamtje, ce sont mes koei".

Baziel kwam thuis: een gat in de nacht en met een stuk in zijn kraag. Zonder sleutel, moest hij aanbellen. Zulma riep van achter de deur: "Is 't gie, Baziel?" En Baziel: "Hoe zoe dadde, kommen d'er hier nog andere ook dè?"

Baziel werd ingeschreven als werkzoekende. Vroeg de ambtenaar: "En wat is je beroep?" Baziel: "Ik jagen ip everzwijns in Brugge". De ambtenaar: "Maar er zijn toch geen everzwijns in Brugge!" Baziel: "En worom peis je wel da'k moeten gon doppen?"

Toen Baziel thuis kwam vroeg Zulma: "Hoeveel heb je d'er nu weer gedronken?" Baziel: "Zulma, 'k gon ik ip café vor e pientje te drinken en nie vo te leren tellen".

Baziel zag een pastoor met een 'col romain'. "Wa wil da zeggen, zo'n averechtse col?" vroeg hij. "Dit wil zeggen dat ik Vader ben" antwoordde de priester. " 'k Zien ik ook voder", zei Baziel, "mo'k dragen ik mien kol nie averechts." "Ja maar", lachte de pastoor, "ik ben Vader van duizenden". Zei Baziel: "Zoe je ton nie beter je broek averechts andoen?"

Baziel kwam weer een gat in de nacht thuis. Zei hij tegen Zulma: "Ieder ki dat er e kalant weggieng begosten d'andere kwood te klappen over zien vrouwe. 'k Zoen nie willen da ze van joen kwood klappen Zulma, zo 'k zien gebleven toe den latsten".

Geen opmerkingen: